“Wie bent u?” riep hij. “Wat wilt u van mij?”
De donkere gedaante kwam dichterbij. Tom zocht maar vond geen manier om nog te vluchten, hij zat als een rat in de val. De man met de kap stond twee meter van hem vandaan, maar hij was nog steeds niet in staat hem te herkennen. Plots voelde hij zijn maag ineenkrimpen en viel hij op de grond. Tom kreeg drie schoppen ter hoogte van zijn slaap en bijna verloor hij het bewustzijn. Hij probeerde enkele kloppen te vermijden terwijl hij het uitkermde van de pijn. Smekend riep hij te stoppen, maar de man wist van geen ophouden. Hij tilde Tom op en liet hem in de kuil ploffen. Tom krabbelde met enige moeite overeind en daar stond hij dan. Bart, zijn beste vriend, keek hem aan met een duistere blik. Zijn gezicht gaf geen krimp. Tom begreep er niets van. Bart moest de vertwijfeling in de ogen van Tom gelezen hebben. “Kijk niet alsof je niet weet waarover dit gaat”, sprak hij emotieloos. “Het spijt me, echt waar, vergeef me”, bracht Tom er wanhopig uit. “Het is te laat, mijn vriendin draagt jouw kind”, antwoordde Bart met een stem vol haat. “Proficiat, vriend!”
Bij het uitspreken van deze sarcastische woorden toverde hij een pistool tevoorschijn. “Maar vader zul je toch nooit worden”, riep hij. Toen Tom het pistool in het vizier kreeg, aarzelde hij geen seconde. Hij greep de voeten van Bart vast en trok hem op de grond. Zijn lichaam vertrok van de pijn maar dat voelde hij nu even niet. Tom kon het pistool bemachtigen en gaf Bart enkele rake klappen, hij gaf geen kick. Hij rolde zijn beste vriend de put in en rende weg, zo ver mogelijk van het kerkhof vandaan.